Terug
HR Services 14-07-25

Aangepast wetsvoorstel VBAR naar Tweede Kamer: duidelijkere regels voor werkenden en opdrachtgevers

Eerder heeft het kabinet een wetsvoorstel ingediend onder de naam Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (VBAR). Het voorstel heeft als doel meer houvast te bieden bij het beoordelen van arbeidsrelaties. In de wet worden bestaande criteria, die momenteel vooral voortkomen uit rechtspraak, zoals de Deliveroo-criteria, expliciet vastgelegd.

De Raad van State gaf eerder een negatief advies op het oorspronkelijke voorstel. Naar aanleiding daarvan heeft het kabinet het wetsvoorstel aangepast. Op 7 juli 2025 is de herziene versie aangeboden aan de Tweede Kamer.

Heldere criteria voor arbeidsrelaties
Die criteria in de (gewijzigde) VBAR richten zich onder meer op de mate van werkinhoudelijke en organisatorische aansturing, het zelfstandig ondernemerschap, en het ondernemersrisico dat iemand loopt. Daarbij wordt ook gekeken of iemand zich naar buiten toe als ondernemer gedraagt.

In het wetsvoorstel worden twee hoofdelementen tegen elkaar afgewogen: Werkinhoudelijke en organisatorische sturing (W) en Werken voor eigen rekening en risico (Z). Is geen sprake van W, dan is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst. Bij aanwezigheid van elementen van W, worden de elementen van Z gewogen om te bezien waar het zwaartepunt ligt.

Ten opzichte van eerdere versies van het voorstel is een belangrijke wijziging doorgevoerd: het criterium ‘extern ondernemerschap’, zoals het besteden van tijd/geld aan werven van klanten en het doen van bedrijfsinvesteringen van enige omvang, wordt nu meteen meegenomen in de beoordeling van zelfstandigheid (Z), in plaats van pas wanneer andere elementen voor  (W) en (Z) in evenwicht zijn zoals opgenomen het eerdere voorstel. Daarmee wordt aangesloten bij de recente uitspraak van de Hoge Raad in de Uber-zaak (februari 2025), waarin is geoordeeld dat alle criteria even zwaar dienen te worden gewogen.

Rechtsvermoeden bij laag uurtarief
In het eerdere wetsvoorstel voor de Wet VBAR werd het civielrechtelijk rechtsvermoeden geïntroduceerd. Dit vermoeden houdt in dat, wanneer een werkende een uurtarief ontvangt lager dan een vastgestelde grens, er vermoed wordt sprake te zijn van een arbeidsovereenkomst. Het is dan aan de opdrachtgever om het tegendeel te bewijzen.

Tot nu toe lag dit grensbedrag op €32,24 per uur. In het nieuwe wetsvoorstel is dit bedrag verhoogd naar €36 per uur, welke jaarlijks aangepast zal worden aan de ontwikkeling van het minimumloon. Dit betekent dat opdrachtgevers bij tarieven onder dit bedrag extra alert moeten zijn op de kwalificatie van de arbeidsrelatie.

Dit moet het met name voor laagbetaalde zelfstandigen makkelijker maken om aanspraak te maken op arbeidsrechten, zoals loondoorbetaling bij ziekte, ontslagbescherming en sociale zekerheid.

Directe werking, geen overgangsperiode
De beoogde ingangsdatum is 1 juli 2026. Er geldt geen overgangsrecht, wat betekent dat de wet vanaf dat moment direct van toepassing is op alle arbeidsrelaties.

Of de wet daadwerkelijk zal leiden tot meer duidelijkheid in de praktijk is nog onderwerp van discussie, ook gezien de complexiteit van sommige werkrelaties en het bestaan van alternatieve wetsvoorstellen, zoals de ‘Zelfstandigenwet’ die recent in consultatie is geweest. De Belastingdienst merkt in dat kader op dat “de weging tussen de hoofdelementen echter niet is ingevuld en er sprake blijft van open normen”.

Vervolg
De Tweede Kamer buigt zich binnenkort over het wetsvoorstel. Bij goedkeuring volgt behandeling in de Eerste Kamer. Indien beide Kamers instemmen, treedt de wet per 1 juli 2026 in werking.



Sander van de Schoot
Senior Consultant Global Mobility​​​​​​​ & Loonheffingen –
Crowe Foederer Nederland
s.schoot@crowefoederer.nl
LinkedIn



Danaé Smits
Consultant Global Mobility
d.smits@crowefoederer.nl
LinkedIn